juk
Niet te verwarren met: yuk |
- juk
- In de betekenis van ‘trektuig voor dieren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | juk | jukken |
verkleinwoord | jukje | jukjes |
het juk o
- houten pasvorm die op de schouders gedragen wordt en twee te dragen gewichten (emmers, manden) verbindt
- (figuurlijk) wat iemand wordt opgelegd als last
- (techniek) draag- of verbindingsconstructie
1. houten pasvorm die op de schouders gedragen wordt en twee te dragen gewichten verbindt
vervoeging van |
---|
jukken |
juk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jukken
- Ik juk.
- gebiedende wijs van jukken
- Juk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jukken
- Juk je?
- Het woord juk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "juk" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "juk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be