judassen
- ju·das·sen
- ww [1]: afgeleid van judas zn met het achtervoegsel -en
- ww [2]: eponiem, afgeleid met het achtervoegsel -en van Judas en , de discipel van Jezus die hem aan de autoriteiten verried
- zn: judas zn met de uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
judassen |
judaste |
gejudast |
zwak -t | volledig |
judassen
- overgankelijk bewust ergeren of bij herhaling uitdagend kwetsen
- Zij kunnen hem niet uitstaan en zij zijn hem altijd aan het judassen.
- ▸ Josje merkte wel dat die twee kleine krengen om haar te judassen naar haar steile haar staarden en haar zo de kast op probeerden te krijgen.[1]
- overgankelijk (verouderd) stiekem rapporteren aan autoriteiten
- Vertrouw hem niet, hij gaat alles judassen.
- [1] pesten, plagen, sarren, treiteren
- [2] aanbrengen, verklikken, verraden
de judassen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord judas
- ▸ De hele intrigantenbende is natuurlijk eerst met stomheid geslagen, maar hervindt zich dan weer snel. Nu ze niets meer van de jonge Schalkwijk te vrezen hebben, vervallen de judassen weer direct in hun oude gedrag.[2]
- Het woord judassen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "judassen" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron “De dagen van olim.”, 6e druk (1989), Leopold, Amsterdam, ISBN 9025833217, p. 105
- ↑ Weblink bron Reggie BaayIndische ‘Wichtig-macherei’ gehekeld : De satire in de Indische toneelliteratuur in: Indische Letteren., jrg. 14 nr. 4 (december 1999), Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Alphen aan den Rijn, p. 195
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be