jongenshoer
  • jon·gens·hoer
enkelvoud meervoud
naamwoord jongenshoer jongenshoeren
verkleinwoord jongenshoertje jongenshoertjes

de jongenshoerm

  1. jonge mannelijke prostitué meestal voor mannelijke klanten
    • Het schaarse wetenschappelijk onderzoek naar jongenshoeren laat zien dat Marokkanen in deze groep zijn oververtegenwoordigd. Daar kan Sammy zich wat bij voorstellen. Hij kwam al direct Marokkaanse jongens tegen in het bos, die hetzelfde deden als hij. „Ik vond dat wel vreemd, je zag er zo veel Marokkanen. En dat is nog steeds zo in dit werk. Ze worden aantrekkelijk gevonden. Maar het heeft ook met hun ouders te maken.” [1] 
    • Er zijn ook de exploten van enkele Romeinse parochiepriesters die door een weekblad werden afgeluisterd en stiekem gefilmd tijdens nachtelijke tochten langs roze stripbars, jongenshoeren of de slaapkamers van geheime minnaars. [2] 
    • In zijn kantoortje in Amsterdam liet hij een database zien waarin hij honderden namen van jongenshoeren, pooiers en klanten had opgeslagen. Met hun bijnamen erbij. 'Ziektekiem' bijvoorbeeld, een weinig hygiënische jongen die een klant een mes in zijn ribben stak. [3] 
  • Aangezien een jongenshoer een mannelijk persoon aanduidt, is het een mannelijk woord [4] [5] [6]. De Woordenlijst Nederlandse Taal geeft een vrouwelijk woordgeslacht, vermoedelijk omdat het laatste deel van de samenstelling (hoer) een vrouwelijk woord is. Zoals in diezelfde lijst uit ouwehoer blijkt is dat echter geen doorslaggevend criterium.
  1. Trouw Kustaw Bessems- 13 augustus 2006
  2. de Standaard 17 JUNI 2013 Erwin Mortier
  3. Tubantia Koen Voskuil en Chris Klomp 10-januari-2017
  4. Boon, Ton den & Rudi Hendrickx
    (red.), Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 15e druk, 3 delen, Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers, 2015; ISBN 9789460772221; p. 1783
  5.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “3.3.3 Mannelijke en vrouwelijke de-woorden” (januari 2019), punt 2 op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  6.   Weblink bron “Woordgeslacht (algemeen). Mannelijke en vrouwelijke de-woorden.”, a. Persoonsaanduidingen op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)