jonas
Niet te verwarren met: Jonas, Jona |
- jo·nas
- zn eponiem van Jonas en / Jona en , de profeet uit het naar hem genoemde boek uit de Bijbel, die veel tegenspoed moest doorstaan [1] [2]
- ww jonassen ww zonder de uitgang -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jonas | jonassen |
verkleinwoord |
de jonas m
- (persoon) onnozel persoon die veel tegenslag heeft
- ▸ Het gevaar dat hij de jonas van het toernooi zou worden, waar Magnus Carlsen in het begin een vileine grap over had gemaakt, was geweken.[3]
- Jonas (officiële spelling tot 2006)
vervoeging van |
---|
jonassen |
jonas
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jonassen
- Ik jonas.
- gebiedende wijs van jonassen
- Jonas!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jonassen
- Jonas je?
- Het woord jonas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jonas" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ jonas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Hans Ree“Zware dagen voor Carlsen” (17 juni 2017) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be