isobaar
- iso·baar
- In de betekenis van ‘lijn die plaatsen met gelijke luchtdruk verbindt’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- afgeleid van het Griekse 'baros' (zwaarte) met het voorvoegsel iso- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | isobaar | isobaarder | isobaarst |
verbogen | isobare | isobaardere | isobaarste |
partitief | isobaars | isobaarders | - |
isobaar
- (thermodynamica) bij constant houden van de druk
- Het kookpunt van een vloeistof is slechts onder isobare omstandigheden een constante temperatuur.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | isobaar | isobaren |
verkleinwoord | isobaartje | isobaartjes |
de isobaar m
- (thermodynamica) een verzameling punten onder constant houden van de druk gemeten
- De weerman tekende vroeger de isobaren met lippenstift op de kaart om er het weer mee te voorspellen.
1. een verzameling punten onder constant houden van de druk gemeten
- Het woord isobaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "isobaar" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "isobaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ isobaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be