Nederlands

 
automaat waar met (rechts onderin) met munten kan betalen
 
inworp bij voetballen
Uitspraak
Woordafbreking
  • in·worp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inworp inworpen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

inworp m [1]

  1. (economie) betalen door een munt in een automaat te werpen
  2. (sport) met de handen de bal weer in het spel brengen
    • In de tweede helft bleef het spelbeeld onveranderd, maar ondanks de aanwezigheid voorin van Ibrahimovic wisten de Zweden geen grote kansen te creëren. In de 87e minuut kwam dat de Scandinaviërs duur te staan toen Italië toesloeg na een snelle en verre inworp. Eder soleerde langs drie spelers in een geel shirt en krulde de bal vervolgens in het doel. [2]  
  3. in het algemeen iets in iets anders werpen
    • Er worden nog weinig kranten bij mij op de laan bezorgd. Een halve eeuw geleden zowat huis aan huis, regionaal of landelijk. De krant was de voornaamste nieuwsbron. Da's geweest. Smartphone en tablet brengen het nieuws heet van de naald (Teletekst!). Een nee-nee-sticker verbiedt zelfs inworp van gratis huis-aanhuisbladen.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Etienne Verschuren Sam de Voogt 17 juni 2016
  3. Volkskrant Ruud van Ling 10 maart 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be