• in·vo·lu·tie
  • afgeleid van het Franse involution of daarvoor van het Latijnse 'involutio' (het oprollen)
enkelvoud meervoud
naamwoord involutie involuties
verkleinwoord involutietje involutietjes

de involutiev

  1. (biologie) natuurlijke veroudering
  2. (medisch) het terugkeren van een orgaan na een fysiologisch proces in de grondtoestand
  3. (wiskunde) afbeelding die zijn eigen inverse is
  4. (filosofie) het zich inrollen, het vastwikkelen, het inwikkelen