introvert
- in·tro·vert
- In de betekenis van ‘naar binnen gekeerd’ voor het eerst aangetroffen in 1947 [1]
- neoLatijn met het voorvoegsel intro- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | introvert | introverter | introvertst |
verbogen | introverte | introvertere | introvertste |
partitief | introverts | introverters | - |
introvert [3]
- (psychologie) naar binnen (op het innerlijk) gericht
1.
- Het woord introvert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "introvert" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "introvert" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ introvert op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be