interferentie
- in·ter·fe·ren·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘inmenging’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Naamwoord van handeling van interfereren met het achtervoegsel -entie
- afgeleid van het Franse interférence (met het achtervoegsel -ie) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | interferentie | interferenties |
verkleinwoord |
- (medisch) verstoring
- (taalkunde) het ten onrechte toepassen van bepaalde regels op een taal die bij een andere taal behoren
- (natuurkunde) (optica) (elektrotechniek) de gezamenlijke werking van meerdere golven op dezelfde tijd en plaats
- interferentiefilter, interferentiefout, interferentiemicroscoop, interferentiepatroon, interferentiesignaal, interferentiestromen
3. gezamelijke werking van golven
- Het woord interferentie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "interferentie" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "interferentie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ interferentie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be