interfereren
- in·ter·fe·re·ren
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘tussenbeide komen’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- afgeleid van het Franse interférer (met het voorvoegsel inter- en met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
interfereren |
interfereerde |
geïnterfereerd |
zwak -d | volledig |
interfereren [4]
- onovergankelijk tussenbeide komen
- onovergankelijk op elkaar inwerken
- Het woord interfereren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "interfereren" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "interfereren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ interfereren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be