• in·stinc·tief
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen instinctief instinctiever instinctiefst
verbogen instinctieve instinctievere instinctiefste
partitief instinctiefs instinctievers -

instinctief

  1. direkt uit de instincten ontstaand zonder nadenken of beredeneren
    • Ik schaats naar de anderen toe, we schuiven een stukje op, nog iets dichter naar de rots. Het ijs is niet langer doorzichtig hier maar melkwit en bros. „Niet zo dicht bij de rots!” hoor ik Anna roepen, maar het is al te laat: samen met drie anderen zak ik door het ijs. Eerst tot mijn middel: het blok ijs waar ik op stond bevindt zich nog altijd onder me, en instinctief denk ik me erop te kunnen afzetten en zo weer uit het wak te klimmen. Maar dan schiet de minischots onder me vandaan en zink ik tot aan mijn nek. Niet kopje onder gelukkig: daar zorgt de rugzak voor. [1] 
     Mijn onzekerheid werd steeds intenser en instinctief had ik nog maar één behoefte: vluchten, weg uit de bergen.[2]
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. NRC Gemma Venhuizen 9 december 2016
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be