• in·tuï·tief, in·tu·itief
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen intuïtief intuïtiever intuïtiefst
verbogen intuïtieve intuïtievere intuïtiefste
partitief intuïtiefs intuïtievers -

intuïtief

  1. gevoelsmatig, instinctmatig, gedachteloos
    • Albert weet niet wat hem overkomt, intuïtief pakt hij de schouder van de oude man en duwt. De dode rolt log om en komt op zijn buik te liggen. Albert heeft een paar seconden nodig voor hij het beseft. Dan springt de waarheid hem in het oog: als je op de vijand afgaat, sterf je niet door twee kogels in je rug. [1] 
     Een jongen van 20 jaar uit Texas had me verteld dat hij na het afronden van zijn school direct twee banen had moeten nemen en zich rot verveelde in zijn leven. Heel intuïtief besloot hij drie weken voor vertrek alles op te zeggen en te gaan lopen.[2]
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]
  1. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 19
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be