• in·stinct
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘natuurdrift’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord instinct instincten
verkleinwoord - -

het instincto

  1. (biologie) gedrag dat geheel genetisch bepaald is
    • Hun instinct doet insecten afkomen op een lichtbron in de duisternis. 
     Alles is met elkaar verbonden en reageert op elkaar, vertelde hij, net zoals de rimpelingen in het water als je er een steen in gooit. Dat ik opnieuw moest leren om mijn zintuigen open te stellen en mijn innerlijke instincten te verbinden met de natuur.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
instinct instincts

instinct

  1. (biologie) instinct


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  instinct     l'instinct     instincts     les instincts  

instinct m

  1. (biologie) instinct