• in·slecht
stellend
onverbogen inslecht
verbogen inslechte
partitief inslechts

inslecht

  1. heel verwerpelijk, zeer minderwaardig
    • Deze laatste vertaling is al eerder met ‘inslecht en foeilelijk’ bestempeld, voornamelijk vanwege de plechtstatigheid die in strijd zou zijn met de ongekunsteldheid, het ‘gewone’ van het origineel. [1]

Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en inslecht.

57 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[2]