• in·re·ge·len

inregelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inregelen
regelde in
ingeregeld
zwak -d volledig
  1. aanpassen van de instellingen van een apparaat of installatie
    • "In de bouw worden ze al zeker 25 jaar gebruikt", vertelt Fleur Kaplan van Sensor BV. Dat bedrijf liet vorige week op de Bouwbeurs in Utrecht zien hoe je gemakkelijk warmtelekken kunt opsporen in huis. "De camera klik je met een opzetstukje aan je telefoon en je kunt op je scherm precies zien wat de temperatuur is van de kieren langs de ramen", legt ze uit. "Vervolgens kun je tochtstrips gebruiken en daarna checken of ze het gewenste effect hebben. Ook voor het inregelen van de vloerverwarming is hij handig." [1] 
    • Mensen die wat kleine veranderingen willen doorvoeren, kunnen daar op korte termijn advies over inwinnen. Zo kan het zijn dat u uw cv-ketel veel beter kunt inregelen. [2] 
    • De kleurfunctie in die lamp is een extra functie van een lamp die je toch al nodig hebt om, in dit geval, de brug aan te lichten. Omdat de lampen nu nog niet zijn voorgeprogrammeerd kost het iets per keer, omdat iemand de verlichting moet inregelen. Maar we willen een vaste programmering, dan zijn die kosten er niet. [3] 
75 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[4]