in- en infatsoenlijk
- Geluid: in- en infatsoenlijk (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɪn ɛn ˈɪɱfɑtsunlək/
- in- en in·fat·soen·lijk
- intensiverende afleiding van fatsoenlijk (bijvoeglijk naamwoord) met reduplicatie van in- (versterkend voorvoegsel)
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | in- en infatsoenlijk | - | - |
verbogen | in- en infatsoenlijke | - | - |
in- en infatsoenlijk
- uiterst keurig
- De mannen in haar familie waren zo in- en infatsoenlijk, en dat was soms een nadeel. [1]
- Het woord 'in- en infatsoenlijk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Crispijn, M.Prelude in springtij 1e druk (2007) Uitgeverij Zomer en Keuning, Kampen; ISBN 9789059772649; p. 184; geraadpleegd 2015-07-28