• im·po·pu·lair
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen impopulair impopulairder impopulairst
verbogen impopulaire impopulairdere impopulairste
partitief impopulairs impopulairders -

impopulair [1]

  1. niet geliefd bij het grote publiek
    • De toenmalige regering van premier José María Aznar (Partido Popular) had het jaar daarvoor het zeer impopulaire besluit genomen om deel te nemen aan de Amerikaanse invasie van Irak. De suggestie dat jihadisten nu uit wraak voor Irak de aanslagen hadden gepleegd, moest snel de kop in worden gedrukt, en dus werd er meteen stellig naar de Baskische terreurorganisatie ETA gewezen. [2] 
89 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[3]