• im·ple·men·te·ren
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘verwezenlijken’ voor het eerst aangetroffen in 1983 [1]
  • afgeleid van het Franse implémenter (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
implementeren
implementeerde
geïmplementeerd
zwak -d volledig

implementeren overgankelijk

  1. tot uitvoering brengen
  2. (informatica) installeren, testen en in gebruik nemen van apparatuur, informatiesysteem, programmatuur en/of procedures, plannen, ideeën, standaards of beleid in een organisatie
95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]