• imi·ta·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord imitatie imitaties
verkleinwoord imitatietje imitatietjes

de imitatiev

  1. het nabootsen
    • Hou toch eens op met de imitatie van mij! 
  2. een nabootsing
    • Pas op, dat is een imitatie! 
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]