ijsdam
- ijs·dam
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijsdam | ijsdammen |
verkleinwoord | ijsdammetje | ijsdammetjes |
de ijsdam m
- een natuurlijke dam in een rivier die ontstaat door kruiend drijfijs
- Gauw nam de Dijkgraaf schikkingen. Een bode motorde naar Vreeswijk, alwaar de Genie gewaarschuwd wier. Met enkele mannen traden ze op den ijsdam. De geälarmeerde ingenieur van Waterstaat die al eer was overgekomen, liet opmetingen doen en toen de explosiesectie van de Genie op fietsen ter plaatse was, konden al dâlijk drie mijnen ingehakt worden. Zes uur in den morgen sprongen die dynamietmijnen. En nog geen uur daarna was er schot in den ijsdam, die daar zoo hoog getast weer ingevroren was, na den vorigen korten dooi. [2]
1. een natuurlijke dam in een rivier die ontstaat door kruiend drijfijs
- Het woord 'ijsdam' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijsdam" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1933)–Herman de Man Het wassende water
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be