• ijs·dam
enkelvoud meervoud
naamwoord ijsdam ijsdammen
verkleinwoord ijsdammetje ijsdammetjes

de ijsdamm

  1. een natuurlijke dam in een rivier die ontstaat door kruiend drijfijs
    • Gauw nam de Dijkgraaf schikkingen. Een bode motorde naar Vreeswijk, alwaar de Genie gewaarschuwd wier. Met enkele mannen traden ze op den ijsdam. De geälarmeerde ingenieur van Waterstaat die al eer was overgekomen, liet opmetingen doen en toen de explosiesectie van de Genie op fietsen ter plaatse was, konden al dâlijk drie mijnen ingehakt worden. Zes uur in den morgen sprongen die dynamietmijnen. En nog geen uur daarna was er schot in den ijsdam, die daar zoo hoog getast weer ingevroren was, na den vorigen korten dooi. [2] 
78 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]