idolaat
- ido·laat
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afgodisch’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | idolaat | idolater | idolaatst |
verbogen | idolate | idolatere | idolaatste |
partitief | idolaats | idolaters | - |
idolaat
- iets heel erg goed vindend maar dat veel te emotioneel uitend en belevend
- De jonge voetballer is helemaal idolaat van Ruud Gullit.
- Het woord idolaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "idolaat" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "idolaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be