• af·go·disch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen afgodisch afgodischer
verbogen afgodische afgodischere
partitief afgodisch afgodischers -

afgodisch [2]

  1. betrekking hebbend op het vereren van iets of iemand alsof het een god is
     Nee. Hier dient geen sprake te zijn van afgodische verering van een aantal jochies die even flink met hun vuist op hun borst slaan.[3]
     De christelijke God is de onzichtbare God Die in Christus Jezus zichtbaar tot ons kwam (2 Kor. 4:4-6 en Kol. 1:15). Alle andere concepten van God zijn niet alleen incompleet, maar ook afgodisch (Joh. 8:39-59).[4]
44 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[5]
  1. afgodisch op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Jana Simmelink
    “Als rapper Boef James Dean is – wie is Ismail Ilgun dan?” (16/11/2017), HP de Tijd
  4.   Weblink bron
    Kevin DeYoung
    “Behandel moslims met respect” (21-12-2015), Reformatorisch Dagblad
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be