horig
- ho·rig
- In de betekenis van ‘onderworpen’ voor het eerst aangetroffen in 701 [1]
- Naamwoord van handeling van horen of behoren met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | horig | horiger | horigst |
verbogen | horige | horigere | horigste |
partitief | horigs | horigers | - |
horig
- (middeleeuwen) verplicht diensten te verlenen aan een heer en gebonden aan het land
- Een horige boer had wel eigen bezit dat vererfd mocht worden.
- Het woord horig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "horig" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "horig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ horig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be