Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoop·vol
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hoopvol hoopvoller hoopvolst
verbogen hoopvolle hoopvollere hoopvolste
partitief hoopvols hoopvollers -

Bijvoeglijk naamwoord

hoopvol

  1. veel hoop gevend
     De tafels zijn hoopvol gedekt voor het diner, maar truckersrestaurant Le Mistral straalt een zekere mismoedigheid uit. Een kapotte ruit is vervangen door een houten schot. Op de parkeerplaats ter grootte van een voetbalveld staat een handjevol vrachtwagens.[1]
    • Dat de koorts zakte bij het zieke kind was een hoopvol teken voor de heel bezorgde ouders. 
  2. met veel hoop
     Na een kwartier stopte er een oude gedeukte Toyota met een mollige vrouw voorin, die vroeg waar ik naartoe moest. ‘Naar Casa de Luna,’ antwoordde ik hoopvol. ‘Oh, die lui. Dat zou ik niet doen, dat zijn gevaarlijke aso’s. Echte tokkies.’[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be