Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoogst·ei·gen
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen hoogsteigen
verbogen
partitief hoogsteigens

Bijvoeglijk naamwoord

hoogsteigen

  1. betrefende een zeer hoog geplaatst persoon: zelf dus niet via een ander
    • In Praag kwam hij tot bedaren en bood Brahe per brief excuses aan voor 'mijn verachtelijk gedrag en mijn verschrikkelijke overtredingen'. De excuses werden aanvaard, en Brahe kwam hem in hoogsteigen persoon halen met de koets. Op Benatek stortte Kepler zich andermaal op Mars. Hij dacht de klus in een paar weken te klaren. Dat leek eerst te lukken, maar telkens week de baan van de planeet af van het veronderstelde model.[2] 
    • Holly verkeert in nerveuze verwarring. 'Wie bén jij?' 'Ik?' Arkady Thaly, in hoogsteigen persoon. Hoi: [3]  
  2. (figuurlijk) heel sterk bij de persoon of groep zelf behorend
     YouTube, Facebook en Twitter ervaren we als onze publieke ruimtes, als onze hoogsteigen stadspleinen vol vrolijkheid en kolder, met scheldpartijen, reclames, nieuwsomroepers, straatartiesten, dronken gebral, graffiti, condoleances en kattenfilmpjes.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Casteren, Joris van
    Mensen op Mars 2016 ISBN 9789044628722 pagina 155
  3. Mitchell, David
    Tijdmeters Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema 1988 ISBN 978-90-468-1748-3 pagina 424
  4.   Weblink bron
    Christiaan Weijts
    “Woke en de Wappiebode” (30 oktober 2020) op nrc.nl  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be