homogeniteit
- ho·mo·ge·ni·teit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | homogeniteit | homogeniteiten |
verkleinwoord |
de homogeniteit v
- het overal gelijk zijn
- Sarrazin heeft een zegetocht door het land gemaakt. Hij is de held geworden van een angstig volk dat tevergeefs op zoek is naar homogeniteit. [2]
- Om dan te stellen dat we hier in Amsterdam, door te veel de nadruk te leggen op de valse homogeniteit van 'bewoners en ondernemers', het risico lopen om 'een tirannie van de minderheid te organiseren', gaat dus wel erg ver. [3]
- de eenheid van een groep, de eensgezindheid
- Coach Timo Benthem was uitermate tevreden over de prestatie en de homogeniteit van zijn ploeg op het ijs en daar buiten. [4]
- [1] eenheid, eensgezindheid
1.
- Het woord homogeniteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "homogeniteit" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Joost van der Vaart 16 oktober 2010 Angstig volk zoekt homogeniteit
- ↑ Het Parool 19 OKTOBER 2016 'Bezoekers de lusten, bewoners de lasten en Amsterdam voorgoed verziekt'
- ↑ Tubantia Roel Lutkenhaus 16-03-09 Enschede Lions naar finale play-offs in Den Haag
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be