• ho·meo·sta·se
enkelvoud meervoud
naamwoord homeostase -
verkleinwoord

de homeostasev

  1. (medisch) zelfregulering, chemisch en fysiologisch evenwicht
75 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be