• hij·ge·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hijgerig hijgeriger hijgerigst
verbogen hijgerige hijgerigere hijgerigste
partitief hijgerigs hijgerigers -

hijgerig [1]

  1. op een opgewonden manier
    • Dol op een terrasje, maar geen zin in zo'n hijgerig De Pijpterras? Pak dan tien minuten de trein naar Weesp. In een kwartiertje zit je op een zonnig terrasje aan de Vecht, voor een pilsje en een bitterbal, mét relaxt uitzicht. En als je dan toch in Weesp bent, haal dan vooral een lekker ijsje bij beroemde ijswinkel Nelis. [2] 
    • Er barstte in oktober online een beweging los. #MeToo was groot nieuws en nieuws groeit dankzij ophef. Er waren schandalen, mensen werden ontslagen, maar dat was onvoldoende voor de zucht naar spektakel. Kranten, maar vooral talkshows willen meningen. En dus deed iedere columnist en commentator zijn of haar plasje erover, al dan niet aangemoedigd door hijgerige redacties. [3] 
  2. snel ademend door inspanning
97 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]