hien
- hien
hien
- (Jiddisch-Hebreeuws) (eenheid) inhoudsmaat voor vloeistoffen, omstreeks 7 liter (22×: Ex. 29:40 +, Lev. 19:36 +, Num. 15:4 +, Ez. 4:11 +)
- Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): hin
- Het woord 'hien' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord | |
enkelvoud | meervoud | ||
hien | hide | hiden | ghehid |
volledig |
hiën ook: hyen, hijen, hiwen
- huwen, trouwen
- oorspronkelijk: beslapen, verkrachten, neuken
- «..Ick hyde liever myn moeder, dan ghy so staen solt!»
- Ik neuk liever m'n moeder, dan dat ik je zo (in de weg) laat staan.
- «..Ick hyde liever myn moeder, dan ghy so staen solt!»
hien
- hij
- «Hien huet eng hënn.»
- Hij heeft een hond.
- «Hien huet eng hënn.»