• her·ne·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hernemen
hernam
hernomen
klasse 4 volledig

hernemen

  1. overgankelijk opnieuw krijgen, opnieuw verkrijgen
    • Na de grote beroering van elfde september hernam het leven in New York langzaam zijn gewone loop. 
  2. opnieuw opvoeren
    • We hernemen het toneelstuk in januari-februari 2012! 
  3. (verouderd) opnieuw de draad van het gesprek opnemen
    • "Even serieus", hernam hij, "we hebben wel een plan nodig". 
  4. overgankelijk (verouderd) opnieuw innemen
    • De stad werd hernomen. 
  5. nemen wat men eerst heeft gegeven
    • Wat met de ene hand wordt gegeven, wordt met de andere hernomen. 
96 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be