Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • han·dels·con·tact
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handelscontact handelscontacten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het handelscontacto

  1. (economie) (handel) handelsrelatie, zakenrelatie
    • Hij stuurde al zijn handelscontacten met kerstmis een kerstpakket toe. 
    • Tijdens een zakendiner kan men de handelscontacten makkelijk verbeteren. 

Gangbaarheid