Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·steeds
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van grote stad
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen grootsteeds grootsteedser grootsteedst
verbogen grootsteedse grootsteedsere grootsteedste
partitief grootsteeds grootsteedsers -

Bijvoeglijk naamwoord

grootsteeds [1]

  1. wat kenmerkend is voor de grote stad en dus niet of veel minder voorkomt in een dorp
    • `En ik kan me geen vrediger, emersoniaanser rustplaats voorstellen, zeg ik. 'Zijn werk is grootsteeds en zijn humor die van een stadsjongen, maar zijn ziel is arcadisch. Denk maar aan Trevor Upward in Echo moet sterven, die pas vrede vindt in de lesbische commune op het eiland Muck: [2] 
    • Melkschuim: ik schreef er niet zo heel lang geleden een stukje over. Dat ik, als ik in een grootsteeds café een koffie verkeerd bestelde, vaak door de barista van dienst een afbeelding van een hartje of een dennenboompje in mijn melkschuim gegraveerd kreeg. Ik vroeg me af of de barista's die mij een hartje gaven, heimelijk verliefd op me waren.[3]  
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. David Mitchell Tijdmeters Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema 1988 ISBN 978-90-468-1748-3 pagina 402
  3. Volkskrant AAF BRANDT CORSTIUS 22 mei 2013