groothertogdom
- groot·her·tog·dom
- afgeleid van groothertog met het achtervoegsel -dom[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groothertogdom | groothertogdommen |
verkleinwoord |
het groothertogdom o
- (adel) een gebied waarover een groothertog heerst
- Aanvankelijk leek het paar gelukkig. De jonggehuwden hielden zich zelfs zo intensief met elkaar bezig dat de hofhouding zich ergerde. Maar Wilhelmina's liefde verbleekte spoedig. De bezigheden en de intelligentie van beide echtelieden liepen zeer uiteen. Hendrik bleef een landjonker, afkomstig uit een conservatief, ondemocratisch en betrekkelijk onontwikkeld groothertogdom aan de Oostzee. Opgegroeid in een spaarzaam bevolkt gebied van eindeloze graanvelden, bossen, rivieren en meren, hield Hendrik van bos, duin en jacht, maar niet van protocol en evenmin van enige intellectuele activiteit die meer denkkracht vereiste dan een legpuzzel of een spelletje patience. [2]
- In 1815 vormden Nederland en België het Koninkrijk der Nederlanden en kreeg koning Willem I er het Groothertogdom Luxemburg gratis bij. Maar al in 1830 begon de Belgische opstand met als inzet het onafhankelijke België, dat in 1839 daadwerkelijk tot stand werd gebracht.[3]
1. (adel) een gebied waarover een groothertog heerst
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord groothertogdom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Withuis, JolandeJuliana 2016 ISBN 978-90-234-3523-5 pagina 43
- ↑ Volkskrant Remco Meijer 10 juni 2017,
- groot·her·tog·dom
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groothertogdom | groothertogdomme |
groothertogdom