• groeps·zaak
enkelvoud meervoud
naamwoord groepszaak groepszaken
verkleinwoord groepszaakje groepszaakjes

de groepszaakv / m

  1. een belang of streven dat door een groep gedragen wordt
    • Zo worden uitlatingen over de 'achterlijkheid' van de islamitische cultuur gezien en gevoeld als een minachting en belastering van jezelf. De groepszaak wordt een persoonlijke zaak.[1] 
  2. (juridisch) een rechtszaak waarbij een groep als partij optreedt
    • Bij een groepszaak gebeurt het wel dat twee of drie jongeren tegelijk worden uitnodigd om het excuus te oefenen.[2] 
  1. Een kwal op het Nederlandse strand, in:Identiteit en diversiteit. blz 57 ISBN 9789085550303
  2. blz 76 Jeugdstrafrecht
    Jolande uit Beijerse
    2013 ISBN 978-90-466-0565-3