• groeps·een·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord groepseenheid [2,3] groepseenheden
verkleinwoord - -

de groepseenheidv

  1. (maatschappij) eensgezindheid die binnen een geheel bestaat
     De door hem genoemde feiten, dat binnen de blokken van de rijke en de arme landen zulke enorme verschillen bestaan dal slechts met allerlei kunstgrepen en na eindeloos intern overleg de groepseenheid bewaard kan blijven, zijn in de kern juist.[1]
      Hiertoe is de groepseenheid en het groepsleven van den kring van Valladolid terug te brengen.[2]
  2. (maatschappij) kleinste verband van mensen waaruit grotere verbanden worden opgebouwd
     Tussen 1984 en 1986 werden de infanteriedivisies geherstructureerd tot kleinere groepseenheden die naast infanteristen ook andere specialismen gingen vervatten, zoals vuursteun en logistiek.[3]
  3. (bouwkunde) zelfstandig bouwwerk waarin een vast verband van mensen kan wonnen of werken
     Op deze locatie zou vrij eenvoudig een groepseenheid geplaatst kunnen worden voor 12 \ 16 jongeren die 24 uursbegeleiding krijgen.[4]
  1.   Weblink bron
    Jan-Henk Meiners
    “Brieven : Unctad” (29 september 1987) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron “De achtergrond der Spaansche mystiek.” (1935), W.J. Thieme, Zutphen, p. 277
  3.   Weblink bron
    G. Geeraerts & Jonathan Holslag
    “Macht of mythe?: achter de schermen van het Chinese groeimirakel” (2006), Asp / Vubpress / Upa, Brussel, ISBN 9789054874003, p. 84
  4.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude
    “Informatienota opvang statushouders” (april 2016), p. 3