[2] groenling
  • groen·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord groenling groenlingen
verkleinwoord groenlinkje groenlinkjes

de groenlingm

  1. (straalvinnigen) benaming voor vissen uit de familie Hexagrammidae  
    • In de buurt van de verwoeste Japanse kerncentrale Fukushima I zijn vissen gevangen met een nog niet eerder gemeten niveau van radioactieve besmetting. Een groenling had 258 keer zo veel cesium in zich als wat nog veilig is om op te eten. Dat meldde de Japanse krant Mainichi Shimbun woensdag. [3] 
  2. (zangvogels) Carduelis chloris   groene zangvogel
    • Ook 15 vinken, vier groenlingen, vier kneuen en twee goudvinken vliegen weer vrij rond. Drie vogels waren er slecht aan toe en zijn naar een opvangadres gebracht. In de kooien lagen ook vier dode vogels. [4] 
    • Strooi broodkruimels voor de huismus, gebruik zaden en vetbollen voor de mezen en stukjes appel voor de merel of spreeuw. Publiekslieveling is de roodborst, die tevreden is met wat zaadjes op de grond. Daar profiteren andere gasten zoals vinken, groenlingen en spreeuwen ook van mee. Wat helemaal populair is tegenwoordig, is de pindakaas voor vogels. Het blijkt een goeie truc om de grote bonte specht je tuin in te lokken. Maar ook de kleine vogels zijn er dol op. Als de pot bijna leeg is, kruipen ze er helemaal in voor de laatste restjes. [5] 
81 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[6]