Een grenen tafel met stoelen
  • gre·nen
  • Leenwoord uit het Zweeds, in de betekenis van ‘van grenenhout’ voor het eerst aangetroffen in 1643 [1]
  • [bijvoeglijk naamwoord] (verkorting) van grenenhout
  • [zelfstandig naamwoord] green met uitgang -en
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen grenen

grenen [2]

  1. gemaakt van het hout van pinus-soorten zoals de grove den of de zilverden
    • Hij en Jolanda waren nadat de glaszetters waren vertrokken naar de woonboulevard gegaan en hadden een nieuwe eettafel uitgezocht. In afwachting van de levering hadden ze de oude, grenen tafel uit de vliering beneden gezet.[3] 
    • Als je het smaakoordeel over die hoekige grenen meubels met jeugdherbergprint even inslikt en kijkt wat het grootste contrast vormt tussen vroege IKEA-gidsen en die van nu, dan kom je uit op de totale afwezigheid van de mens. Het meubel heerst soeverein op de omslag in de jaren zeventig en tachtig, geen levende ziel te zien: het Tallmo-zitje, de Ted-klapstoel of de Ingo-tafel worden alleen maar gesecondeerd door woorden als 'betaalbaar' 'lage prijzen' en 'het onmogelijke woonwarenhuis uit Zweden'. [4]  

de grenenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord green

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

  1. (verouderd) meervoud verleden tijd van grijnen
88 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[5]