• gra·vi·ta·tie
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘zwaartekracht’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
  • afgeleid van het Latijnse 'gravitare' [druk of kracht uitoefenen] met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gravitatie gravitaties
verkleinwoord

de gravitatiev

  1. (natuurkunde) de kracht die de wederzijdse aantrekking van massa veroorzaakt
88 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]