• gor·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord gording gordingen
gordings
verkleinwoord gordinkje gordinkjes

de gordingv

  1. (bouwkunde) houten dwarsbalk of ligger aangebracht in de lengterichting van kap of dak waarmee de zaak in verband gehouden wordt
  2. (scheepvaart) lopend touw waarmee men zeilen tegen hun rondhouten ophaalt, om de windvang te verminderen
43 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[3]