Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gods·won·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord godswonder godswonderen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het godswondero

  1. (religie) een wonder dat aan de tussenkomst van een opperwezen wordt toegeschreven
  2. (figuurlijk) een (zeer) positieve ontwikkeling die totaal niet in de verwachting lag
     In Elza's tijd ging de verpleging over álles. Tegenwoordig knippen ze de taken op, dat zou efficiënter zijn, en goedkoper. Het is een godswonder dat er in deze tijd überhaupt kinderen kiezen voor de verpleging, al zijn het er volgens de kranten te weinig.[2]
     'Godswonder dat er niemand een schrammetje heeft opgelopen'[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron
    Guido van Gorp
    “Emotionele NEC-directeur in audiodagboek: 'Geen minuut aan voetbal gedacht'” (DO 11 NOVEMBER 2021), NOS