• gla·di·a·tor
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zwaardvechter’ voor het eerst aangetroffen in 1781 [1]
  • afgeleid van het Latijnse gladius (zwaard) met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gladiator gladiatoren
gladiators
verkleinwoord gladiatortje gladiatortjes

de gladiatorm [3]

  1. (beroep) zwaardvechter bij de oude Romeinen (die een gevecht leverde als volksvermaak in een amfitheater)
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]