• glaa·se
stellend vergrotend overtreffend
glaase - - - - - -
sterk [1] mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief glaasener glaaseni glaase glaasene
datief glaasenem glaasener glaasenem glaasene
accusatief glaasener glaaseni glaase glaasene
zwak [2] mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief glaase glaase glaase glaasene
datief glaasene glaasene glaasene glaasene
accusatief glaase glaase glaase glaasene
gemengd [3] mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief glaasener glaaseni glaase glaasene
datief glaasene glaasene glaasene glaasene
accusatief glaasener glaaseni glaase glaasene

glaase

  1. glazen

glaase

  1. attributieve vorm onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van glaase
  1. attributieve vorm bepaald nominatief en accusatief enkelvoud stellende trap van glaase
  1. attributieve vorm onbepaald nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van glaase