ginicoëfficiënt

  • gi·ni·coëf·fi·ciënt, gi·ni·co·ef·fi·ci·ent
enkelvoud meervoud
naamwoord ginicoëfficiënt ginicoëfficiënten
verkleinwoord - -

de ginicoëfficiëntm

  1. (economie) weergave van de ongelijkheid in een verdeling (van inkomens of vermogens) als een getal tussen 0 en 1
    De waarde 0 hoort bij een volledig gelijke verdeling over iedereen, de waarde 1 hoort bij de situatie waarin één iemand alles heeft en de anderen niets.
     Voor het eerst zal het CPB kijken hoe de de inkomensverdeling zich op de lange termijn ontwikkelt, met de zogeheten ginicoëfficiënt.[1]
  1.   Weblink bron
    Philip de Witt Wijnen
    “‘Je kunt de verkiezingen niet winnen met een CPB-doorrekening. Wel verliezen’” (23 januari 2017) op nrc.nl