gijk
- gijk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gijk | gijken |
verkleinwoord | - | - |
de gijk m
- (scheepvaart) (verouderd) rondhout bevestigd aan het onderlijk van een zeil
- Naardien de nacht naderde, en de vlammen zich met snelheid uitbreidden, werd het dringend noodzakelijk, de ontruiming van het schip te bespoedigen Te dien einde bevestigde men een touw aan het uiteinde van de gijk, langs hetwelk de manschap kroop tot aan het touw, waarvan men zich bediende om af te dalen. [3]
- (verouderd) boom van een hijskraan of graafmachine
- Hoog in de blauwe lucht strijkt een vogel neer op de top van de naar de zon wijzende giek of gijk van de kraan. [4]
- (verouderd) bij een wegwijzer het bord dwars op de paal
-
1. rondhout aan het onderlijk van zeil
-
2. boom van een kraan
-
3. het bord dwars op de paal
- giek (tegenwoordig meer gangbare uitspraakvariant)
- [1] wacht u voor de gijkpas op wanneer er ineens grote veranderingen zijn te verwachten
1. rondhout bevestigd aan het onderlijk van een zeil
- Het woord gijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gijk" herkend door:
11 % | van de Nederlanders; |
19 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ giek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "Omstandig verhaal van den brand van het Engelsch O.I. Compagniesschip Kent, in de Baai van Biscaye, den eersten maart 1825" (1 maart 1825) in: Vaderlandsche Letteroefeningen. jrg. 56 deel 2 (1826) G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, Amsterdam; p. 266; geraadpleegd 2019-11-10
- ↑ Joustra, T.Superpop. (2014) Parompompom, Elst; ISBN 978 90 5396 453 8; p. 7; geraadpleegd 2019-11-10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be