gewijs
Niet te verwarren met: -gewijs |
- ge·wijs
- geen meervoud, van Middelnederlands gewijs, naamwoord van handeling van wijzen ww met het voorvoegsel ge- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gewijs | - |
verkleinwoord | - | - |
het gewijs o
- herhaaldelijk met vinger of arm een bepaalde richting aanduiden
- ▸ Door het geroep en gewijs kwamen steeds meer omstanders af op de noodsituatie waarna langzaam een menselijke ketting werd gevormd vanaf het strand naar het gezin.[2]
- (juridisch) (Vroegnieuwnederlands) bindende uitspraak van een rechter
- ▸ ⧖ De Koningin Anna Bullen, toen zy het gewijs om onthooft te worden, van de Koning, haar man, ontfangen had, zey en, tot zeker Edelman: Gebied my aan den Koning, en zeg hem dat hy, in mijn vordering te betragten, zeer volstandig is; Want hy van een bloote Iuffer, die ik was, my een Marquizin gemaakt heeft; van een Marquizin een Koningin, en nu daar geen hooger trap van aardsche eer overig is, maakt hy my een Martelaresse.[3]
- [2] gewijsde
- Het woord gewijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Gezin door menselijke ketting gered van gevaarlijke onderstroom in zee” (12 juli 2017) op nu.nl
- ↑ Weblink bron “De klugtige tyd-verdryver.” (1653), Simon de Vries, Utrecht, p. 174