geween
- ge·ween
- Naamwoord van handeling van wenen met het voorvoegsel ge- [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geween | |
verkleinwoord |
het geween o
- aanhoudend zachtjes huilen
- Ineens een kleine schreeuw, dan zacht gehuil./Maar ik kon het geween niet goed traceren./Er stond slechts een container met wat vuil./Daar kwam 't geluid uit, zou ik zeker zweren. [3]
- Het schrijnend dissonante geween van de soloviool boven bassen als droeve mannenkoren in het openingsdeel, Nocturno, laat weinig te raden over de gevoelstoestand van de componist. Voor iedere violist is dit stuk een tour de force, al was het alleen maar vanwege de hysterische solocadens in die verpletterende Passacaglia, het derde deel. [4]
- Het woord geween staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geween" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ geween op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool THEODOR HOLMAN 29 OKTOBER 2014 'Ik greep het levend vuil en voelde het vrezen'
- ↑ Het Parool ERIK VOERMANS 3 APRIL 2015 Wat violist Kavakos laat horen, grenst aan het onwaarschijnlijke
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be