geselen
- ge·se·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
geselen |
geselde |
gegeseld |
zwak -d | volledig |
geselen
- overgankelijk iemand met een zweep of gesel tuchtigen
- De gevangen werden genadeloos gegeseld.
1. iemand met een zweep of gesel tuchtigen
de geselen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord gesel
- [1] andere katten te geselen hebbeniets anders (dringend) om handen hebben
- Het woord geselen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geselen" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be