geselde
- ge·sel·de
vervoeging van |
---|
geselen |
geselde
- enkelvoud verleden tijd van geselen
- Ik geselde.
- Jij geselde.
- Hij, zij, het geselde.
- Ik geselde.
- Het woord geselde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
geselen |
geselde