Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·pant·serd
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gepantserd gepantserder gepantserdst
verbogen gepantserde gepantserdere gepantserdste
partitief gepantserds gepantserders -

Bijvoeglijk naamwoord

gepantserd

  1. met een pantser beschermd
    • De misdadiger moest met een gepantserde auto naar de rechtbank gebracht worden, omdat men bang was voor een liquidatie. 

Werkwoord

vervoeging van: pantseren…
verbogen vorm: gepantserde

gepantserd

  1. voltooid deelwoord van pantseren

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen