pantseren
- pant·se·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pantseren |
pantserde |
gepantserd |
zwak -d | volledig |
pantseren
- overgankelijk met een pantser bekleden
- De president rijdt met een gepansterde limousine.
1. met een pantser bekleden
- Het woord pantseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pantseren" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be